Geadopteerden die op zoek gaan naar informatie over hun biologische ouders staan vaak voor een moeilijke opdracht. In eerste instantie is het de vraag of er in het verleden gegevens verzameld en vastgelegd zijn over de adoptie. En áls deze gegevens er zijn, is het onzeker in hoeverre de geadopteerde het recht heeft om deze informatie in te zien. Ook het feit dat er bij een adoptie verschillende instanties betrokken zijn, maakt de zoektocht niet eenvoudiger.

Beeldje van Vrouwe Justitia

Een geadopteerde moet vaak letterlijk bij verschillende adressen aankloppen voor hij zijn afstammingsgegevens compleet heeft. Daarnaast is gebleken dat de informatie die wél in de dossiers is opgenomen niet altijd betrouwbaar is. Dat maakt dat in veel gevallen DNA onderzoek noodzakelijk is om definitief uitsluitstel te kunnen geven.

Recht om te worden erkend

De vraag ‘Waar heb ik recht op?’ lijkt gemakkelijk te beantwoorden. In diverse verdragen is vastgelegd dat je als kind ‘het recht hebt om te weten van wie je afstamt’. Zo bepaalt het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (artikel 7, lid 1) onder andere dat het kind, voor zover mogelijk, het recht heeft zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.
Artikel 8 van hetzelfde verdrag zegt dat de staten die deelnemen, zich verbinden tot eerbiediging van het recht van het kind, zijn of haar identiteit behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen, zonder onrechtmatige inmenging.

Belang om informatie te krijgen

Middels jurisprudentie van het Europese Hof kan uit artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens onder meer worden afgeleid dat het belang van personen om informatie te krijgen ‘necessary to know and to understand their childhood and early development’, onder het te beschermen belang van dit artikel valt.

Haags Adoptieverdrag

 Artikel 30 van het Haags Adoptieverdrag verplicht de bevoegde autoriteiten van de betrokken staat ervoor te zorgen dat de informatie waarover zij beschikken bewaard zal worden. Informatie die betrekking heeft op de afkomst van het kind, tot de identiteit van zijn/haar ouders en de medische gegevens.

Lid 2 verplicht hen vervolgens om het kind of zijn vertegenwoordiger toegang te geven tot deze informatie, voor zover dat is toegestaan door de wet van dat land.
Voor donorkinderen geboren na 2004 is een en ander beter geregeld, omdat zij (vanaf 16 jaar) recht hebben op informatie betreffende hun donor (Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting)

Mogelijkheden om recht te doen zijn beperkt 

Op het eerste gezicht lijkt er voor de geadopteerde niets in de weg te staan bij zijn of haar zoektocht. De verdragen en afspraken zijn duidelijk. Met andere woorden: het recht op het kennen van de eigen identiteit is vastgelegd en de geadopteerde zou inzage moeten krijgen in zijn afstammingsgegevens. Echter, tussen een intentie uitgesproken in een verdrag en het werkelijk aanspraak maken op wettelijk vastgelegde rechten, zit een wereld van verschil. Niet alle verdragen of verdragsbepalingen hebben directe werking. Directe werking wil zeggen dat een verdrag(sbepaling) direct van toepassing is in een land en boven nationale wetgeving staat.

Omdat de meeste verdragsbepalingen de uitvoering of invulling overlaten aan nationale wetgeving, kunnen er in de praktijk enorme verschillen per land zijn. De uitleg van deze wetgeving is een taak van de rechter en het geheel van deze uitspraken wordt jurisprudentie genoemd. Deze jurisprudentie, de toegepaste rechtspraak, is heel casuïstisch. Uitspraken gelden vaak per specifiek geval, omdat feiten en omstandigheden per case net weer iets anders liggen. Interlandelijk geadopteerden hebben naast de situatie in Nederland, ook te maken met het land van herkomst. En daarmee met de manier waarop in het land van herkomst wordt omgegaan met het verzamelen en beschikbaar stellen van afstammingsinformatie.

De situatie in Nederland

Nederland kent in principe geen wetsartikel dat zich expliciet uitlaat over de toegankelijkheid van informatie die bij Nederlandse instanties voorhanden is.* Wel heeft de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege, zich hier in 1994 in het zogeheten Valkenhorstarrest als volgt over uitgelaten: ‘dat het aan grondrechten als het recht op respect voor het privéleven, het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en het recht op vrijheid van meningsuiting ten grondslag liggende algemene persoonlijkheidsrecht mede omvat het recht om te weten van welke ouders men afstamt. Dit recht is niet absoluut, het moet wijken voor de rechten en vrijheden van anderen wanneer deze in het gegeven geval zwaarder wegen.’

Kort gezegd: er dient in het concrete geval een belangenafweging plaats te vinden om te bepalen of het recht om te weten van wie men afstamt zwaarder weegt dan het recht op bescherming van de privacy van de biologische moeder (en/of vader). In het algemeen zal bij de afweging van de belangen, het belang van het kind zwaarder wegen dan het recht van de afstandsouder(s) De gedachte hierachter is dat de afstandsouder(s) medeverantwoordelijk is/zijn voor het feit dat het kind er is.

*Met uitzondering van de wet Donorgegevens Kunstmatige bevruchting (die zich richt op kinderen geboren met behulp van een sperma, eicel of embryo donor) en een tweetal artikelen in de Wobka (Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie), die zich richten op de vergunninghouders.

Kamervragen 

Rechterlijke uitspraken

Januari 2020: Toestemming afname wangslijm voor DNA-onderzoek en machtiging uithuisplaatsing

Het gerechtshof in Den Haag heeft beslist dat een DNA vaderschapstest gedaan moet worden om de familiaire band tussen D en vermoedelijke vader M vast te stellen. M wil graag een omgangsregeling met zijn dochter. D weet niet dat M (mogelijk) haar biologische vader is. Moeder V heeft medewerking aan een vaderschapstest altijd geweigerd. Het gerechtshof besluit dat D, die al onder toezicht staat van jeugdzorg, uit huis geplaatst moet worden tot haar DNA is afgenomen. Het gerechtshof is van mening dat statusvoorlichting van groot belang is voor de identiteitsontwikkeling van D en voor het kunnen hebben van omgang met haar vader.

“Het hof is van oordeel dat het belang van D met zich meebrengt dat V, die immers gezaghebbende ouder is, zo spoedig mogelijk statusvoorlichting aan haar geeft. Er moet grote waarde worden gehecht aan een ongestoorde identiteitsontwikkeling van D. Als zij in de (nabije) toekomst omgang heeft met M, dient zij te weten dat zij met haar biologische vader omgang heeft, zodat zij de mogelijkheid heeft om met hem een band op te bouwen.”

“Uit artikel 7 en 8 IVRK volgt dat een minderjarige recht heeft op informatie over haar afstamming en behoort te weten wie haar vader is, wat nauw samenhangt met het recht op een persoonlijke identiteit. Vast staat dat V deze informatie aan D onthoudt, wat naar algemene opvattingen als schadelijk voor D wordt aangemerkt.”

Volledige uitspraak lezen

Mei 2019: Positieve verplichting tot medewerking aan DNA-onderzoek om afstamming vermoedelijke halfzus vast te stellen

Rechtbank Midden-Nederland verplicht gedaagde, mogelijke halfzus van eiseres, mee te werken aan een DNA verwantschapstest. Eiseres is erachter gekomen dat haar juridische vader niet haar biologische vader is. Zij heeft sterke vermoedens dat D haar vader is en heeft verschillende feiten die dit vermoeden onderbouwen. D is inmiddels overleden. Zijn dochter is de enige persoon met wie een verwantschapstest kan worden gedaan zodat eiseres zekerheid kan krijgen over haar afkomst.

De rechtbank heeft het recht van eiseres om te weten van wie zij afstamt afgewogen tegenover het recht van gedaagde op eerbiediging van haar privacy en lichamelijke integriteit (welke volgens gedaagde geschonden wordt wanneer zij verplicht wordt DNA af te staan). De rechtbank vindt dat de inbreuk die een verplichte DNA test maakt op de rechten die gedaagde aanvoert niet zwaarder wegen dan het recht van eiseres om te weten van wie zij afstamt. De rechtbank verplicht gedaagde daarom mee te werken aan de DNA verwantschapstest.

Toelichting
“4.5. … Het is evident dat [eiseres] een door artikel 8 EVRM beschermd recht heeft om zekerheid te krijgen over haar afstamming. De biologische afstamming vormt immers een wezenlijk onderdeel van de identiteit van een mens. Er is geen reden om aan te nemen dat dat bij [eiseres] niet het geval zou zijn. Integendeel, [eiseres] heeft gesteld dat zij last heeft van de voortdurende onzekerheid over haar afstamming. Zij heeft benadrukt dat zekerheid haar eindelijk rust zou kunnen geven. De rechtbank acht dit zeer begrijpelijk."

"4.6. Aan de andere kant is ook evident dat een verplichte afgifte van DNA-materiaal een inbreuk op de privacy en de lichamelijke integriteit van [gedaagde] vormt. Die inbreuk is slechts toegestaan als daarvoor een of meerdere rechtvaardigingsgronden bestaan die genoemd worden in het tweede lid van artikel 8 EVRM. Een van die gronden is de noodzaak om de rechten van anderen te beschermen.”

“4.7. Het gaat het in deze zaak dus om de vraag of het recht van [eiseres] om te weten van wie zij afstamt een inbreuk rechtvaardigt op de privacy en de lichamelijke integriteit van [gedaagde] . Om die vraag te beantwoorden dient de rechtbank een afweging te maken van de in het geding zijnde rechten en daarmee samenhangende belangen."

"4.8. Dat heeft de rechtbank gedaan en het resultaat daarvan is dat de rechtbank aan het recht van [eiseres] om te weten van wie zij afstamt overwegende betekenis toekent. Het moge zo zijn dat [gedaagde] haar DNA beschouwt als een deel van haar identiteit en er daarom sterk aan hecht dat niet af te hoeven geven, de afname van wangslijm vormt slechts een minimale inbreuk op haar lichamelijke integriteit. Ook wordt slechts in zeer beperkte mate op haar privacy inbreuk gemaakt, omdat het materiaal uitsluitend wordt gebruikt om de afstamming van [eiseres] vast te stellen en er voor het overige niets met het DNA van [gedaagde] gedaan mag en zal worden.

Anders dan [gedaagde] stelt acht de rechtbank niet aannemelijk dat het DNA-onderzoek de sociale en familiale realiteit van haar en haar familie omver dreigt te gooien. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat hierdoor rechtsonzekerheid zou ontstaan voor [gedaagde] en haar familie, zoals [gedaagde] stelt. [eiseres] heeft immers verklaard dat het haar alleen te doen is om zekerheid en niet om de vestiging van een familierechtelijke betrekking.

Maar ook al zou dat wel zo zijn dan nog weegt dat niet op tegen het zwaarwegende recht en belang van [eiseres] om zekerheid te krijgen over haar afstamming. De rechtbank begrijpt dat er bij [gedaagde] kennelijk een emotionele weerstand bestaat om mee te werken aan het onderzoek die (deels) terug te voeren lijkt op de gebeurtenissen rond het overlijden van haar vader, maar ook die weerstand weegt niet op tegen de voortdurende onzekerheid van [eiseres].”

Volledige uitspraak lezen