Nieuwe voortplantingstechnologieën brengen niet alleen nieuwe mogelijkheden met zich mee, maar vragen ons ook om goed na te denken over hoe wij verwantschap en relaties beschrijven. Soms worden bestaande woorden gebruikt, maar krijgen ze een andere betekenis, soms ontstaan er nieuwe woorden.
Grenzen en tekorten van taal om verwantschap en relaties te beschrijven
Woorden zijn zelden ‘betekenisloos’ en ze hebben in ieders ogen een andere betekenis. Afhankelijk van de context, individuele ervaringen, het moment en het perspectief kunnen woorden een verschillende betekenis of sentiment hebben, een associatie oproepen of een standpunt weergeven. Zo kan een woord als ‘donor’ gebruikt worden door een wensouder, een fertiliteitscentrum of een onderzoeker, maar het donorkind geeft misschien eerder de voorkeur aan ‘donorvader’ of ‘biologische vader’. En de donor zelf zou zichzelf ook weer anders kunnen noemen.
Fiom is zich bewust van het bestaan van verschillende perspectieven en voorkeuren bij alle betrokkenen als het gaat om woordgebruik. Als kenniscentrum, waar theorie en praktijk elkaar ontmoeten, bevindt Fiom zich in het spanningsveld van begrippen en ervaringen. Om de complexiteit hanteerbaar te maken is een algemeen woordgebruik nodig. Daarom heeft Fiom ervoor gekozen om bepaalde begrippen te hanteren: ‘(wens)ouder’, ‘donor’, ‘donorkind’ en 'halfbroer en -zus'. Deze termen geven de positie aan van ieder binnen het thema donorconceptie. Tegelijkertijd vindt Fiom het belangrijk dat ieder deze begrippen naar eigen aanvoelen kan invullen en gebruiken.
Video: welke woorden gebruik je?
Welke woorden gebruik je als je tegen (jonge) kinderen over donorconceptie praat? In deze video leggen we uit hoe je je kind volgt in zijn keuze in woordgebruik.