Ik ben een meisje van 15 jaar en ik ben een halfbloed. Mijn ouders hebben allebei een andere cultuur. Ik ben half Nederlands en half Surinaams. Als kind snapte ik niet waarom ik altijd foto's van mama zag maar nooit van papa. Ik wist hoe mama er vroeger uitzag, en hoe haar jeugd was. Maar papa praatte er niet over en ik mocht er niks over vragen. Mama heeft weleens verteld dat papa’s jeugd anders was. Verdrietig en pijnlijk. Ik snapte dat vroeger niet, maar nu ik wat ouder ben begin ik het te begrijpen.
Papa was gevlucht uit Suriname. Hij kwam met zijn familie naar Nederland om veilig te zijn. Ik weet niet waarom. Er ontbrak iets. Iets wat ik niet voelde bij mama maar wel bij papa. Mama’s vader zag ik vaak, maar ik had papa’s vader nog nooit gezien. Ik vroeg papa daarom waar opa was. Hij gaf mij een antwoord waar ik niets van begreep.
Hij zei dat hij nog in Suriname was. Ik snapte het niet en vroeg waarom hij daar was gebleven als het niet veilig was. Ik kreeg weer een antwoord waar ik als 8 jarig meisje niets van snapte: ‘Soms zijn mensen de reden dat het onveilig is.’ Ik was in de war, maar papa zei dat ik niet moest zoeken. Niet naar bepaalde neven en nichten van papa en ook niet naar zijn vader.
Tanja: Ik was in de war, maar papa zei dat ik niet moest zoeken.
Nu ik ouder ben laat hij me, maar natuurlijk is het ook pijnlijk voor papa om te zien dat ik mijn opa graag zou willen zien. Ik moet eerlijk toegeven dat mijn verwachtingen te hoog zijn. Ik weet namelijk niet eens of ik hem wel ga vinden. In mijn hoofd ziet er prachtig uit: ik loop naar een huis en klop op de deur.
Als mijn opa opendoet zeg ik ‘opa’ en dan is het hem echt. Dan neem ik hem mee naar huis om mijn opa te zijn en nooit meer weg te gaan. Ik weet dat het niet zal gebeuren, ook al vind ik hem, maar ik wil hem een knuffel geven en ik wil ‘opa’ zeggen tegen hem. Ik hoop dat ik hem vind.
In verband met de privacy is de naam in dit verhaal verzonnen.