Anna kan er soms ontzettend kwaad over worden. Al die vragen die aan haar gesteld worden, zijn soms zo onbeschoft, zo brutaal en zo oliedom.
Laatst was er een medestudente, die te horen had gekregen dat Anna geadopteerd is. Vraagt die meid plompverloren of haar ‘echte ouders’ nog leven. En of ze niet eens nodig naar hen op zoek moet. “Lijkt me best wel leuk om met zo’n ploeg van Spoorloos op zoek te gaan en dan je ‘echte moeder’ te vinden”, had ze gezegd. “Best wel leuk”, zegt Anna smalend.
Anna heeft een prima leventje, vindt ze zelf. Ze heeft talloze vriendinnen, ze kan redelijk goed leren en ze heeft net haar rijbewijs gehaald. En haar ouders zijn gewoon top. Weliswaar geen ‘echte ouders’ in biologische zin, maar toch heel erg ‘echt’ in de zin dat ze lief, eerlijk en betrouwbaar zijn. Wat wil je nog meer?
Maar Anna heeft van die dagen dat ze zich niet zo lekker voelt. Een gevoel van eenzaamheid en leegte bekruipt haar en niemand kan haar dan echt helpen. Dan moet ze denken aan haar biologische moeder in Sri Lanka. Ze voelt zich heel verdrietig en mist de vrouw die haar op de wereld zette. Ook al weet ze niet hoe de vrouw eruit ziet en hoe haar stem klinkt. Ze heeft immers enkel een naam. Een erg lange en ingewikkelde naam.
“Er zijn vast momenten dat mijn moeder in Sri Lanka en ik op hetzelfde moment aan elkaar denken en elkaar alle geluk van de wereld wensen”, zegt Anna om zichzelf moed in te praten. Ze heeft haar eigen manier gevonden om met het verdriet over het afgestaan zijn om te gaan. En ik vind dat ze dat heel goed doet.
Maar die onbehouwen vragen, die onverwachts worden gesteld, kunnen haar behoorlijk ontregelen. Want een vraag die door de vraagsteller zonder slechte bedoelingen wordt uitgesproken, kan de essentie van het verlies raken. Of haar nog maar eens inwrijven dat ze praktisch niets weet over de toedracht van het afgestaan zijn.
Anna heeft in haar leven wel honderden van dergelijke vragen voor de voeten geworpen gekregen. En meestal staat ze dan met een mond vol tanden. Omdat ze niet weet wat ze moet antwoorden, of omdat ze verbijsterd is over de vraag. Ik stel Anna voor om alle slechte vragen, die ze zich kan herinneren, op te schrijven en dat we dan samen gaan zoeken naar gepaste antwoorden. Terwijl we daar mee bezig gaan, komt er een praktisch altijd toepasbaar antwoord bovendrijven: “Dat gaat je niets aan”. Maar omdat Anna netjes is opgevoed en ook graag aardig wil zijn, weet ze niet of ze dit antwoord vaak zal geven.
De medestudente die haar onlangs vroeg over haar ‘echte ouders’ en of ze wilde gaan zoeken, heeft ze laatst mooi beet gehad. “Hoe is het met jouw echte ouders?” had Anna zonder duidelijke aanleiding gevraagd. Het meisje had stomverbaasd gekeken. Anna denkt niet dat de boodschap is overgekomen. Maar ze heeft zelf best om die verbaasde blik kunnen lachen en lachen voelt een stuk beter dan jezelf verbijten.
Tom Hendriks, Fiom-hulpverlener