27/03/2018 - Tekst: Angela Jans

De pijn van het afgestaan zijn zit in ieder adoptiekind. Bewust of onbewust, diep van binnen. Die pijn gaat helaas niet weg door simpelweg heel veel van ze te houden. Dat is een valkuil voor veel adoptieouders. Het is belangrijk de gevoelens van geadopteerde kinderen concreet te benoemen zodat zij woorden tot hun beschikking krijgen om hardop uit te spreken wat hun is overkomen. Zeg dus niet als adoptieouder: ‘Je moeder hield vast veel van je’ maar bijvoorbeeld: ‘Je was waarschijnlijk heel verdrietig toen je alleen in je bedje lag en er niemand kwam.’

Een voorbeeld uit het werk van GZ-kinderpsycholoog Paulien Kuipers, directeur en oprichter van Stichting Kinderleven en auteur van het boek ‘Eerste hulp bij hechting’ (2015). Volgens Kuipers is bij ongeveer een derde van alle kinderen sprake van een verstoring in de band met hun ouders. Met andere woorden: het hechtingsproces is niet helemaal goed verlopen. Dat kan allerlei oorzaken hebben: van een moeilijke zwangerschap of zware bevalling tot familieproblemen en pure verwaarlozing. Bij adoptiekinderen ligt dat percentage nog hoger omdat zij per definitie getraumatiseerd zijn, ze zijn immers door hun biologische moeder afgestaan. Daardoor is het basisvertrouwen verstoord en denkt het kind niet zelden: ik ben niets waard, ik word toch weer verlaten.

Liefde niet onvoorwaardelijk

Kuipers: “Adoptieouders spreken dat idee meestal tegen en zeggen tegen hun kind: ‘Ik ga nooit weg, ik hou onvoorwaardelijk van je.’ Maar het kind gelooft dat niet zomaar. Bovendien is de liefde van het kind voor de adoptieouder meestal niet onvoorwaardelijk. Het kind houdt waarschijnlijk ook nog van zijn biologische moeder – zij heeft hem immers het leven geschonken – en durft dat niet te zeggen. Daardoor kan het in de knoop raken met zijn gevoelens, wat zich kan uiten in allerlei probleemgedrag zoals slecht slapen, niet eten, agressie, woede-uitbarstingen, enzovoort.”

Omdat adoptieouders vinden dat ze niet mogen falen, dat de adoptie niet mag mislukken, wachten ze in de ervaring van Kuipers vaak erg lang met het zoeken naar hulp. Ze komen in veel gevallen pas bij haar in het behandelcentrum van Stichting Kinderleven als hun kind 6 of 7 jaar oud en al jaren in het gezin is. De ouders leggen de schuld daarbij meestal eerst bij zichzelf: ‘Het ligt aan mij als de band met mijn kind niet goed is.’



Kuipers: “Om te beginnen: het is niemands schuld. Het is de adoptie, het afgestaan zijn. Het kind moet dit eerst verwerken voor het zich kan overgeven aan de warmte van een liefdevol gezin. Dat gaat niet zomaar, ook al praat je openlijk en vaak over het land van herkomst, al hang je herkenbare spullen uit die andere cultuur in de woonkamer, het is hoe dan ook een enorme overgang. Wat me opvalt, is dat het altijd gaat om dodelijk vermoeide ouders die ik te zien krijg, ze zijn altijd ver over hun eigen grenzen heen gegaan voor ze hulp komen vragen. Dat is jammer.”

Verplichte consulten bij hechtingstherapeut

Kuipers heeft een missie. Ze pleit ervoor om adoptieouders direct na aankomst van hun kind standaard vijf tot tien consulten aan te bieden bij een hechtingstherapeut. Verplicht, om te voorkomen dat kinderen later ontsporen. “Noem het preventieve nazorg of iets dergelijks. Hoe dat precies in de praktijk precies zou moeten werken, weet ik niet. Wat mij betreft kan de informatie best voor een deel groepsgewijs verstrekt worden, vergelijkbaar met de voorbereidingsbijeenkomsten voor de adoptie, en dan ter afsluiting misschien één sessie per afzonderlijk gezin, dus met enkel de ouders, het kind en de therapeut in een workshop. In ieder geval zou het vrij vlot na de adoptie van een kind moeten plaatsvinden.” Ouders en kinderen kunnen tijdens die sessies dan leren hoe zij hardop hun gevoelens kunnen uitspreken, ouders kunnen leren de gevoelens van hun kinderen benoemen. Héél belangrijk in de visie van Kuipers. “Taal heeft een niet te onderschatten effect op de ziel van de mens. Het kan enorm opluchten als iemand laat weten dat hij je begrijpt, dat een diepe onrust van binnen wordt benoemd.”



Ze geeft een voorbeeld van een jongetje dat bij haar in de praktijk kwam. Zijn biologische moeder had na zijn geboorte in het tehuis nog een tijdje voor hem gezorgd. Ze wilde hem niet afstaan maar moest dat doen van haar familie. Bij zijn adoptieouders was het jongetje erg in het verzet, hij had regelmatig stevige woede-uitbarstingen op de meest onmogelijke momenten, juist als families samenkwamen. “Een goede hechting met de biologische moeder, zoals dit jongetje had, is doorgaans juist een goede basis voor het hechtingsproces met de adoptieouders. Omdat dit hier niet zo leek te werken, ging ik herdefiniëren. Ik vroeg hem: ‘Hou je nog veel van je biologische moeder?’ En hij zei: ‘Ja!’ Daarop vroeg ik: ‘Denk je dat je van je adoptieouders van haar mag houden?’ En hij zei na enige aarzeling: ‘Ja, ik denk het wel’ en begon onmiddellijk onbedaarlijk te huilen. Na drie sessies ging het prima met hem. Er was een blokkade weggenomen.”

Niets invullen voor het kind

Tijdens de behandelingen praat Kuipers zowel tegen de ouders als tegen het kind, hoe jong het kind ook is. “Taal is dé oplossing. Er zijn methoden waarmee je kunt leren om een kind specifiek ter sprake te laten brengen wat het heeft meegemaakt. Ik noem dat verbindend taalgebruik. Mensen kunnen daarmee aan elkaar geknutseld worden. Dat werkt echt goed. Het gaat daarbij om woorden als hart, liefde, hoop, vrede. Niet om het stellen van doelen of iets dergelijks. Nee. Noem het de taal van de ziel. Daarmee kun je kinderen duidelijk maken dat ze mogen zeggen wat ze voelen.”



“Het is belangrijk dat adoptieouders zich op de eerste plaats realiseren dat hun kind beschadigd is, dat het een gebrek heeft aan vertrouwen dat niet zomaar verdwijnt door van ze te houden. En het is belangrijk dat het kind de beschikking krijgt over de juiste woorden om die gevoelens te uiten. Adoptieouders moeten dat vooral niet gaan invullen voor het kind. Niet gaan zeggen: ‘Je biologische moeder hield vast wel van je.’ Nee, vraag wat het kind zélf voelt. Is het blij, boos of verdrietig? Geef het kind vrijheid om de leegte in te vullen, praat eerlijk en hardop. Als verlatingsangst heel diep zit, heb ik meestal wel wat langer nodig om het vertrouwen in de adoptieouders aan te wakkeren, maar dat een kind echt niet wil hechten komt bijna nooit voor.”

Paulien Kuipers

Na haar studie aan de Universiteit van Groningen werkte Paulien Kuipers als docent in het onderwijs, als pedagoog/kinderpsycholoog in de GGZ en als gedragsdeskundige bij de Raad voor de Kinderbescherming. In 2000 startte ze een vrijgevestigde kinderpsychologenpraktijk in Maastricht. Haar werkervaring vormt samen met haar ervaring in het moederschap een inspiratiebron in het werk voor Stichting Kinderleven. In 2015 verscheen haar boek ‘Eerste hulp bij hechting. Taal voor jonge ouders en hun kind’ (Uitgever Tijdstroom). Momenteel is ze bezig met een nieuw boek over dit onderwerp.

www.stichtingkinderleven.nl