Het ontwikkelen van een eigen identiteit en een positief zelfbeeld is voor ieder mens een opgave. Voor geadopteerden kan dat door hun afkomst, etniciteit en achtergrondgeschiedenis extra lastig zijn. Basisvertrouwen is een voorwaarde voor het kunnen ontwikkelen van een positief zelfbeeld en is dus belangrijk voor identiteitsontwikkeling.

Een meisje en jongen kijken elkaar aan met hun armen over elkaar heen

Zelfbeeld en identiteit

Zelfbeeld en zelfvertrouwen hebben alles met elkaar te maken. Een kind met een positief zelfbeeld heeft zelfvertrouwen. Hij weet vrij goed wat hij wel of niet kan. Daardoor durft hij nieuwe dingen te proberen en zijn grenzen te trekken. Een kind met een negatief zelfbeeld heeft weinig zelfvertrouwen. Iets nieuws zal hij niet gauw proberen, omdat hij denkt dat hij het toch niet kan.

De identiteit van iemand geeft aan wie hij is en waarin hij verschilt van anderen: het is de kern van wie je bent. De identiteit wordt gevormd door een aantal bouwstenen: aanleg en temperament, specifieke kenmerken, het al dan niet gewenst zijn, de sociale omgeving en culturele identiteit. Vervolgens ontwikkelt je identiteit zich in het contact met je omgeving, hoe anderen je zien en door historische, culturele en andere invloeden die zijn doorgegeven door je gezin en je familie.

De etnische identiteit van het kind bestaat uit kenmerken als huidskleur, lichaamsbouw, ogen en haar. De vraag ‘Bij wie hoor ik?’ wordt voor een adoptiekind extra ingewikkeld omdat hij niet weet of hij zich met witte Nederlanders wil identificeren of juist met mensen met dezelfde etnische afkomst. Ze voelen zich bijvoorbeeld Nederlands, maar de omgeving reageert juist op het anders zijn. Ook kunnen loyaliteitsconflicten ontstaan: hoor ik bij mijn Nederlandse ouders en/of bij mijn ouders uit mijn geboorteland? Veel adoptiekinderen vragen zich af of ze hun adoptieouders geen verdriet doen als ze er naar verlangen hun biologische ouders te leren kennen.

Identiteitsontwikkeling en hechting

De identiteitsontwikkeling van adoptiekinderen kan moeizamer verlopen dan bij niet geadopteerde kinderen. Het basisvertrouwen van een adoptiekind kan beschadigd zijn. Door een tekort aan aandacht, liefde en/of verzorging is soms in eerdere ontwikkelingsfasen onvoldoende tegemoetgekomen aan zijn wezenlijke behoefte aan koestering en veiligheid.

Vanuit het gevoel ‘Ik word gewaardeerd en ik mag er zijn’ gaat een kind positief over zichzelf denken. Het gevoel wel of niet gewenst te zijn, is een gevoel dat heel diep gaat: het bepaalt of iemand voelt dat hij er mag zijn, dat hij bestaansrecht heeft. Geadopteerden hebben soms twijfels over het (on)gewenst zijn in het biologische gezin. Daarnaast beseft het kind verstandelijk dat het heel gewenst is in het adoptiegezin. Tegelijkertijd kan hij twijfelen over de onvoorwaardelijkheid van de relatie met zijn adoptieouders. Hoeft hij niet opnieuw afscheid te nemen?

Afgestaan zijn

Wie ben ik en bij wie hoor ik? Deze vragen zijn voor geadopteerden extra ingewikkeld omdat ze zijn afgestaan, worstelen met een dubbele loyaliteit en in uiterlijk vaak afwijken van hun adoptieouders, familie en leeftijdgenoten. Gevoelens van verdriet, verlies en rouw en loyaliteitsconflicten kunnen de identiteitsvorming in de weg staan.

Bij kinderen die als baby of peuter zijn geadopteerd, hoeven gevoelens van verdriet en rouw niet direct naar boven te komen. Rond de kleuterleeftijd kan wel ineens het kwartje vallen: ik zie er anders uit, ik kom niet uit jouw buik, ik heb ook een andere vader en moeder. Op latere leeftijd, vaak tussen zes en acht jaar, gaat een kind zich pas echt realiseren wat adoptie impliceert: dat je door je biologische ouders bent afgestaan. Op die leeftijd maakt het kind een cognitieve ontwikkelingssprong waarbij hij zich een innerlijke voorstelling kan maken van zijn biologische ouders.

Kinderen die op de kleuterleeftijd of later zijn geadopteerd, zijn zich meer bewust van hun verlies. Ze kunnen zich hun biologische ouders of verzorgers nog herinneren en hadden zich misschien aan hen gehecht. Ze hebben veel verloren: de band met ouders of verzorgers, vriendjes en bekende geuren en  gewoonten. Het rouwen begint dan soms meteen bij aankomst.

Trauma en herstel

Veel adoptiekinderen hebben in hun vroegste kinderjaren traumatische ervaringen opgedaan: ingrijpende, soms levensbedreigende gebeurtenissen die heel veel spanning hebben opgeroepen. Kinderen hoeven geen bewuste herinneringen aan deze gebeurtenis(sen) of omstandigheden te hebben om er toch nog lang last van te houden. Hun ontwikkeling kan hierdoor ernstig verstoord raken of vastlopen.

Lang niet altijd weten adoptieouders welke ingrijpende gebeurtenissen hun kind heeft moeten doorstaan in zijn geboorteland. Een trauma herkennen is daarom vaak moeilijk. Elk kind reageert wel eens heftig of passief. Maar in het geval van een kind met een trauma is het gedrag niet in verhouding tot de gebeurtenis die zich voordoet. Als gevolg van het gealarmeerde brein geeft het kind zowel lichamelijke als gedragsmatige signalen. Het lukt het kind niet de spanning op een gewone manier te verwerken. Triggers zetten aan tot overlevingsgedrag van vroeger.

Een trauma verwerken gebeurt voor een heel belangrijk deel in de ouder-kind relatie. Ouders creëren een veilige omgeving waarin het kind zich gehoord, gezien en begrepen voelt. Zo vergroten ouders zijn veiligheid en veerkracht. Het kind leert dat hij steun kan zoeken en niet alleen is. Als ouder helpt je je kind met de regulatie van zijn emoties. Langzaamaan zal het kind beter in staat zijn om zijn eigen emoties te reguleren. Dit proces kan jaren duren.

Meer informatie, hulp en ondersteuning

Fiom biedt informatie, advies en ondersteuning aan adoptieouders, geadopteerden, leerkrachten en andere professionals. Je kunt bij ons terecht met al je vragen die met identiteit en ontwikkeling, hechting en opvoeding te maken hebben.

Wij zijn telefonisch bereikbaar van maandag t/m donderdag van 09:30 – 12:30, tel. 030 233 03 40 keuze 3.
Je kunt ook je vragen mailen naar nazorgadoptie@fiom.nl.