20/04/2017 - Door: Rini van Dijkhuizen, geadopteerd uit Bangladesh

De menselijke ‘drive’ om op zoek te gaan naar zijn origine, is vaak in versterkte mate bij geadopteerden aanwezig. Het  mag voor een buitenstaander soms wat onbegrijpelijk lijken, maar er zijn geadopteerden die het gevoel houden dat ze liever bij hun geboorteouders of in ieder geval in hun geboorteland waren gebleven. Ook als zij zich realiseren dat dit ‘opgroeien onder barre omstandigheden’ zou hebben ingehouden. Hier manifesteert zich het ingeboren verlangen van iedere mens om verbonden te zijn met zijn of haar wortels. Anders gezegd: genen en afkomst spelen blijkbaar een grotere rol in de ontwikkeling van een adoptiekind dan men altijd dacht. Dat geldt ook voor mij persoonlijk.

15 december 2016: deze dag zal ik niet snel vergeten. Dit is de dag waarop ik voor 17 dagen helemaal alleen naar Bangladesh, mijn geboorteland vertrok. Ik zou daar bij de familie van een Bengaalse vriend verblijven. Al langere tijd wilde ik graag naar Bangladesh. Niet als toerist, maar gewoon in een gezin om mee te maken, te ervaren hoe men daar leeft. De geboorte van mijn dochter, vijf jaar geleden, heeft dit gevoel aangewakkerd. Mijn wens was om samen met haar deze reis te maken, maar na de ‘voors’ en ‘tegens’ tegen elkaar te hebben afgewogen, heb ik uiteindelijk begin 2016 besloten om alleen te gaan.

Loyaliteit en controle

In de loop van de tijd had ik het al aan iedereen verteld, behalve aan mijn Nederlandse ouders. Hen heb ik het pas verteld toen mijn ticket geboekt en mijn visum geregeld was. Achteraf gezien was dat omdat ik toch enige loyaliteitsproblemen ondervond. Ik heb een zeer goede band met hen en ik wilde hen niet kwetsen. Gedachten -toen nog onbewust-kwamen op: wat als mijn Nederlandse ouders denken dat ik niet meer van  hen houd? Wat als ze het ‘niet goed’ vinden als ik ga? Door ze voor een voldongen feit te plaatsen, heb ik zelf de controle gehouden over mijn reis en dat was voor mij belangrijk.

Door afstand en adoptie worden er beslissingen op existentieel niveau genomen over een kind. Een adoptiekind heeft daar zelf geen invloed op gehad. Dit heeft er bij mij op een gegeven moment toe bijgedragen dat ik zelf helemaal geen keuzes meer durfde te maken. Door nu zelf alles te regelen voor mijn reis, heb ik meer zelfvertrouwen en het gevoel gekregen dat ik weer controle over mijn leven heb.

Meer dan ooit tevoren realiseer ik me hoe belangrijk het ook in de opvoeding en hulpverlening kan zijn om een adoptiekind/geadopteerde de ruimte te geven om zelf keuzes te maken. Het trauma van afgestaan en geadopteerd zijn kun je een kind niet meer besparen. Dat zal een geadopteerde zelf moeten verwerken op een moment dat hij er aan toe is. Dit proces kun je niet versnellen. Als je niet goed aansluit bij de behoefte gebeurt mogelijk zelfs het tegenovergestelde. Het kind kan zich vanuit zelfbescherming gaan afzetten tegen zijn geboorteland of juist tegen de adoptieouders, om te voorkomen dat het in een loyaliteitsconflict raakt. Het kind kan ook doen alsof hij het allemaal heel mooi en fijn vindt, omdat hij voelt dat dit zijn adoptieouders een plezier doet en hij loyaal wil en zelfs moet zijn. Het kind is immers afhankelijk van zijn adoptieouders en om niet nog een keer ‘weggedaan’ of ‘afgekeurd’ te worden kan het kind op deze manier zijn adoptieouders tegemoet komen. Het kan zijn zelfvertrouwen, dat vaak al niet zo hoog is, beschadigen en de besluitvaardigheid op latere leeftijd doen afnemen.

Schuldgevoel

In Bangladesh ben ik op een plek geweest waar ik mogelijk vandaan kom, maar dat blijft vooralsnog onzeker. Toen ik hier aankwam was dat nogal confronterend: het was er vies en modderig. De sfeer was bedrukt en droevig. Ik voelde een soort moedeloosheidet h. Ik heb best al wat plekken in Bangladesh gezien, ook vies en modderig, maar wel met vrolijke mensen. Hier dus niet. Heeft mij met name zo geraakt omdat ik heel goed besefte dat ik hier misschien wel geboren ben, of een tijd in het kindertehuis dat hier stond heb verbleven. Met een soort afkeer heb ik de omgeving in mij opgenomen. Ik kon mij in opeens heel goed verplaatsen in het verhaal van een geadopteerde die mij vertelde dat zij op het moment dat ze de plek waar haar ouders woonden zag, zich omdraaide en terug naar Nederland ging. Ze vond het te armoedig en vies en wilde haar ouders -die ze dus gevonden had- niet meer ontmoeten. Tot voor kort dacht ik: daar kun je je toch wel over heen zetten? Maar nu begreep ik haar reactie enigszins. Ik kon het gevoel van blijdschap dat ik niet daar in de modder en in die neergeslagen sfeer opgegroeid ben, niet van mij afzetten. Wat tegelijkertijd een schuldgevoel opriep, omdat ik ook voelde dat, als ik daar wel was opgegroeid, ik het vast ook goed zou hebben gehad met mijn eigen ouders en familie en cultuur. Een heel dubbel gevoel, dat ik niet meteen kon verwerken. Vragen kwamen op. Waarom ben ík geadopteerd, wat is de reden dat ik niet hier kon blijven en opgroeien, hoe kan ik deze mensen helpen, wil ik nog verder zoeken naar mijn geboorteplaats of mijn ouders, wat moet ik met deze gegevens, wat wil ik er allemaal mee?

Rouwen en afscheid nemen: tussen twee culturen in

Het logeren bij een Bengaals gezin is voor mij een ervaring geweest die mij veel geleerd heeft over mijzelf, mijn geboorteland, adoptie en Nederland. Dat was ook precies waarom ik dit wilde doen. Ik heb ervaren hoe het is om als vrouw in een Islamitisch middenklasse gezin in mijn geboorteland te leven. Op sommige momenten moest ik erg mijn best doen om mij niet teveel Nederlands te gedragen. Hierdoor besefte ik dat ik misschien toch meer Nederlands was dan ik dacht en wellicht ook meer dan ik wilde zijn. Aan de andere kant vond ik het heerlijk om ruim twee weken echt Bengaalse te zijn. Terug in Nederland vind ik het fijn om mijn Bengaalse kleding te dragen. In deze kleding voel ik mij mooier en dat geeft mij zelfvertrouwen. Kortom ik voel dat ik twee culturen in mij heb: in Bangladesh ben ik Nederlands en in Nederland ben ik Bengaals.

De reis heeft veel vragen opgeroepen, maar ook het een en ander duidelijk gemaakt: namelijk dat ik  niet meer naar een leven in Bangladesh terug kan en wil. Het heeft evenwicht gebracht: het vage verlangen, de romantische gevoelens over het leven in Bangladesh zijn verdwenen. Ik kon de gedachte niet loslaten dat ik liever in mijn land was gebleven en daar was dood gegaan bij mijn eigen familie, in mijn cultuur dan dat ik het hier in Nederland ‘zo goed’ heb. Mijn adoptie wordt als succesvol beschouwd, maar ik voelde dat niet zo. Ik voelde mij wankel als een boom zonder wortels. Ik was diep van binnen altijd wat verdrietig en onzeker omdat ik mijn oorsprong niet kende.

Voor mij was het afscheid nemen, rouwen om wat er niet kon/kan zijn. Ik moest mij  weer opnieuw gaan verhouden tot adoptie, Nederland en Bangladesh. Het heeft mij rust gebracht. Op dit moment kan ik erin berusten dat ik hoogstwaarschijnlijk nooit mijn Bengaalse ouders in levende lijve zal ontmoeten. Accepteren dat ik zowel Bengaalse als Nederlandse ben. De situatie erkennen en aanvaarden zoals die is.