01/07/2020 - Tekst: Willemijn Povel i.s.m. Mr. V. Kidjan - Advocaat
Bij de praktijk van advocaat Vera Kidjan kloppen regelmatig adoptieouders aan die om uiteenlopende redenen in ingewikkelde juridische procedures verzeild zijn geraakt. Zo ook Els, een Nederlandse vrouw die Juan, de zoon van haar Colombiaanse partner, heeft geadopteerd in Ecuador.
Rowie werd als baby in Sri Lanka geadopteerd door een Nederlands echtpaar, Peter en Marian. De adoptie vond plaats in 1987 en werd uitgesproken door de Sri Lankaanse rechter. Kort nadat Rowie in Nederland arriveerde, werd een adoptie naar Nederlands recht uitgesproken door de rechter. Op deze adoptiebeslissing kwam alleen de naam van Peter te staan, niet die van Marian. Rowie werd liefdevol opgevoed door beide ouders en had een gelukkige jeugd. Toen Rowie vijftien jaar was, gingen Peter en Marian uit elkaar. Rowie bleef bij haar moeder wonen en bracht de weekenden vaak bij haar vader door.
Inmiddels is Rowie 33 jaar oud en in verwachting van haar eerste kindje. Het is de afgelopen jaren steeds meer gaan wringen bij Rowie dat alleen Peter haar juridisch ouder is, en niet ook Marian. Zowel Rowie als Marian wil graag dat de familierechtelijke band die zij hebben als moeder en dochter officieel wordt vastgelegd. Op deze manier zal Marian straks ook ‘officieel’ oma worden van Rowies kind en worden zij ook in juridisch opzicht beschouwd als grootouder en kleinkind. Peter heeft hier geen bezwaar tegen. Marian legt de zaak voor aan de rechter. Deze ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de Sri Lankaanse adoptiebeslissing (waarop ook de naam van Marian staat vermeld) alsnog voor erkenning in Nederland aanmerking komt. De rechtbank ziet hiervoor in dit geval geen aanleiding. Reden hiervoor is onder meer dat het nu moeilijk te beoordelen is of de buitenlandse adoptie destijds aan alle eisen voldeed, een voorwaarde voor erkenning. Het is al zo lang geleden dat de adoptie plaatsvond. Omdat het verzoek tot erkenning door de rechter wordt afgewezen, vraagt Marian de rechter om alsnog een adoptie naar Nederlands recht uit te spreken. Is dit mogelijk? Rowie is immers al 33 jaar oud.
Wettelijk kader
De Nederlandse wet staat adoptie van een meerderjarige in beginsel niet toe, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit vloeit voort uit artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin, naast enkele andere artikelen in de wet, de voorwaarden voor een adoptie zijn vastgelegd. Een van deze voorwaarden is dat het kind op de dag van het indienen van het adoptieverzoek minderjarig moet zijn.1 De achterliggende gedachte hiervan is dat een adoptie een kinderbeschermingsmaatregel is. Hierbij speelt het opvoedingsaspect een belangrijke rol. Een meerderjarige heeft niet de meer de bescherming nodig zoals een minderjarige die nodig heeft. Meerderjarigen hoeven niet meer te worden opgevoed, zo was de gedachte van de wetgever.
Ondanks deze insteek van de wetgever zien we in sommige rechterlijke uitspraken terug dat er toch meerderjarigenadopties worden uitgesproken. Dit roept de gedachte op dat er ook andere aspecten aan een adoptie verbonden kunnen zijn dan alleen de kinderbeschermingsgedachte. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan gezinsvorming en het afstammingsbelang.2 Vaak wordt in dergelijke zaken een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op familie- en gezinsleven is vastgelegd. Onder artikel 8 EVRM valt ook het recht op behoud van persoonlijke identiteit.
Jurisprudentie
De hoogste rechtbank in Nederland, de Hoge Raad, hield in 2013 vast aan het vereiste van minderjarigheid.3 De minderjarige in deze zaak was net een paar maanden 18 jaar toen het verzoekschrift werd ingediend. Zowel de rechtbank als het hof had een strikte norm gehanteerd en een beroep op artikel 8 EVRM had geen succes. Ook het oordeel van de Hoge Raad veranderde dit niet. In zijn conclusie gaf de advocaat-generaal aan dat artikel 8 EVRM geen recht op adoptie omvat. Hij stelde dat landen in hun nationale wetgeving voorwaarden mogen stellen waaraan moet zijn voldaan voordat een adoptie kan worden toegewezen. Het feit dat een adoptieverzoek wordt afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de nationale voorwaarden kan daarom niet worden beschouwd als een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van de betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM.
In andere zaken was een beroep op artikel 8 EVRM juist wel succesvol. Zo wees het Gerechtshof Amsterdam begin dit jaar de adoptie toe van een kind dat 24 jaar oud was toen het verzoekschrift werd ingediend.4 In deze zaak stelde het hof dat juist wel sprake zou zijn van een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van de betrokkenen als de adoptie niet zou worden uitgesproken. Zo stelde het hof:
“Hoewel adoptie in dit geval niet meer het karakter heeft van een maatregel van kinderbescherming, is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat [het kind] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoekers, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij met verzoekers heeft en van het gevoel dat zij en verzoekers tot één gezin en familie behoren.”5
Het hof erkende dus dat ook meerderjarigen nog belang kunnen hebben bij het uitspreken van een adoptie. Het kind in deze zaak woonde al sinds zij een paar maanden oud was bij haar pleegouders in huis. Haar biologische moeder, met wie zij geen contact meer had, verbleef permanent in een psychiatrische instelling. Ook met haar biologische vader had zij geen contact meer. De pleegouders van het kind hadden nooit eerder een adoptieverzoek ingediend. Het kind had tijdens haar jeugd last gehad van psychische problemen en haar pleegouders dachten daarom dat zij nog niet ‘klaar’ was voor een adoptieprocedure. Daarnaast was sprake geweest van gezondheidsproblemen bij diverse gezinsleden. Hierdoor was er weinig ruimte geweest om een adoptieprocedure op te starten. Bovendien waren de pleegouders van het kind bang dat de biologische ouders nooit toestemming zouden verlenen voor een adoptie. Zij dachten dat dit probleem zichzelf zou oplossen op het moment dat het kind meerderjarig zou worden, omdat zij dan zelf zou mogen beslissen of zij geadopteerd wilde worden. Zij kenden de wetgeving op dit punt niet en wisten dus niet dat een meerderjarigenadoptie bij wet niet is toegestaan. Het hof erkende de bijzondere omstandigheden in deze zaak en wees het adoptieverzoek alsnog toe.
Vaker meerderjarigenadopties?
Wat betekenen bovengenoemde uitspraken nu voor Rowie? Zou zij in aanmerking kunnen komen voor een meerderjarigenadoptie? Baseren wij ons alleen op de wet, dan is het antwoord negatief. Wanneer we de jurisprudentie erop naslaan, dan kunnen wij stellen dat er geen eenduidig kader bestaat voor dit soort zaken. Rechters kijken telkens naar alle omstandigheden van het geval en baseren daarop hun oordeel. Hoewel verzoeken tot meerderjarigenadoptie vaak worden afgewezen, is er ook een aantal zaken waarin een beroep op artikel 8 EVRM wél slaagt.6 En hoewel de wetgever geen nieuwe koers in lijkt te willen slaan, wordt er vanuit de literatuur juist wel gepleit voor het uitspreken van meerderjarigenadopties. Onlangs heeft de rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak waarin de omstandigheden soortgelijk waren aan die van Rowie en haar familie.7 De rechtbank nam in deze zaak aan dat sprake was van ‘zeer bijzondere omstandigheden’ en het adoptieverzoek werd toegewezen. Een doorslaggevende factor voor de rechtbank was het feit dat het kind al op zeer jonge leeftijd in het gezin van de adoptieouders was opgenomen, en dat de (adoptie)moeder sindsdien onafgebroken betrokken was geweest bij de verzorging en opvoeding van het kind. Ook voor Rowie zou deze situatie dus positief kunnen uitpakken. Een emotioneel probleem zou hiermee zijn opgelost.
Noten
1 Art. 1:228 lid 1 sub a BW.
2 Zie ook E.C.C. Punselie, GS Personen- en familierecht, art. 1:228 BW, aant. 2.3 (laatst geraadpleegd op 11-06-2020).
3 Hoge Raad, 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5053 en ECLI:NL:PHR:2013:BY5053 met nt. P. Vlas.
4 Gerechtshof Amsterdam, 7 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:67.
5 R.o. 5.7.
6 Zie bijvoorbeeld Rechtbank Oost-Brabant, 15 mei 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4353; Rechtbank Noord-Holland, 14 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2089; Gerechtshof Amsterdam, 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1162;
7 Rechtbank Midden-Nederland, 28 oktober 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4924.