Angst voor het onbekende hield me jarenlang tegen om op zoek te gaan naar mijn biologische ouders. Stapje voor stapje ben ik naar het moment toegegroeid waarop ik bij het kantoor van Fiom/ISS naar binnen durfde te stappen met de vraag een zoekactie te starten.
Ik was in de veronderstelling dat het minimaal enkele jaren zou duren voor mijn moeder eventueel gevonden zou worden. Nog geen twaalf maanden later belde ISS met de mededeling dat ze wisten wie en waar ze was. Dat gebeurde op een moment dat ik net met heel andere dingen bezig was: ik had juist te horen gekregen dat ik in verwachting was van een tweeling. Pas een jaar later heb ik haar opgezocht. Ze was heel emotioneel. Ik dacht: je kent mij niet, ik ken jou niet, waarom doe je zo? Zelf was ik zeer geschrokken van het aantal mensen dat ze had meegebracht: een busje vol. En iedereen wilde aan me zitten. Het waren allemaal familieleden, begreep ik, maar ik had slechts op mijn moeder gerekend. Ik had, misschien onbewust, gedacht dat ze alleen zou komen. Daar was ik op voorbereid, niet op zo’n grote groep mensen. Tijdens ons eerste gesprek hield ze haar hoofddoek op, dat vond ik jammer. Voor mijn gevoel kon ik haar daardoor niet goed zien. Alles bij elkaar werd het me al snel te veel. Ik wilde de bijeenkomst kort houden, binnen een half uur was ik er eigenlijk wel klaar mee.
Dat is nu al weer een jaar of acht geleden. Sinds de eerste kennismaking met mijn biologische moeder ben ik meerdere malen terug geweest naar Indonesië. Als het even kan, gaan we elk jaar in december, met het hele gezin: mijn man, ik en onze twee dochters. We maken er een combinatie van: familiebezoek en (strand)vakantie. Dat laatste heb ik dan ook echt nodig, want die bezoeken aan mijn familie en het geboortedorp kosten mij enorm veel energie.
Marjan: Zelf was ik zeer geschrokken van het aantal mensen dat ze had meegebracht: een busje vol.
Dat komt door alle emoties die het oproept maar ook omdat de communicatie heel moeilijk is. Er is een taalprobleem, mijn moeder kan niet lezen en schrijven. En ze vertelt me ook niet alles. Er worden dingen achtergehouden, dat voel ik. Aan de blikken van mensen in het dorp zie ik dat ik stukken van het verhaal mis. Er zijn dingen die mijn moeder niet wil zeggen.
Als we op de kampung zijn, ben ik voor mijn gezin eigenlijk amper aanspreekbaar, omdat ik dan de handen vol heb aan mezelf. Ik had altijd gehoopt dat mijn biologische moeder zou voelen wat ik voel en zou denken zoals ik denk. Maar dat is niet zo. Daarvoor moet je een band hebben en het is heel lastig om die op deze manier op te bouwen. Tussen ons zal een vanzelfsprekend moeder-dochtergevoel waarschijnlijk nooit ontstaan. Dat is waar ik mee te dealen heb. Ik accepteer het, het hoort bij mij. Na de eerste ontmoeting met mijn biologische moeder had ik het er ook bij kunnen laten. Zo van: ik heb haar gevonden, ik ben niet meer alleen, klaar. Maar ik wilde meer. Ik wilde ook mijn broers en zussen leren kennen. Ik wilde zien hoe ze leven. Helaas krijg ik toch niet het echte contact dat ik wil, daar probeer ik vrede mee te hebben.
Het heeft me wel rust gegeven omdat ik nu weet waar ik vandaan kom. Ieder kind heeft er recht op om dat te weten. Ik was negen maanden oud toen ik naar Nederland kwam. Als mensen vroegen waar ik vandaan kwam, zei ik altijd: “Ik kom uit de bloemkolen.” Dat hoef ik niet meer te zeggen. Nu weet ik wie ik ben omdat ik weet waar ik vandaan kom. Ik ben Marjan, ik neem de dingen zoals ze zijn en ik geniet van het leven.