29/06/2017 - Tekst: Machteld Stilting

Ruim tien jaar geleden startte Natasja Moekasan, samen met Myung Hee van der Aar en Angelique Speltie, het therapeutische samenwerkingsverband Roots of S.A.M. Vanuit drie verschillende vestigingen in het land werken zij met jongeren en (jong)volwassenen aan het versterken van het basisvertrouwen. Opvallend veel pubers komen hier voor hulp. Niet vreemd, vindt Moekasan. ‘Ieder kind van die leeftijd probeert de puzzel die identiteit heet in elkaar te zetten. Dat is een pittige klus als er stukjes ontbreken.’

Natasja Moekasan slaakt een diepe zucht. Ze vindt het moeilijk om onder woorden te brengen hoe ze met jongeren werkt. Dan komen er al snel termen als ‘aarden’, ‘visualiseren’ en ‘er mogen zijn’. Dat klinkt dan zo zweverig, vindt ze. Toen ze een keer tegen een meisje zei dat ze een oefening wilde doen met aandacht voor ademhalen, riep het meisje verontwaardigd: “Ik ga echt niet aan yoga doen, hoor!” Moekasan grinnikt en zegt er dan serieus achteraan: “En toch werken de methodes.”

Er kwam eens een jongen heel boos binnen, rechtstreeks uit school. Hij haatte zijn docent. In plaats van hem tot rust te manen, vroeg Moekasan hem bij dat gevoel te blijven. Waar voelde hij die boosheid? Waar voelde hij pijn? Zo begeleidde ze hem bij het voelen in plaats van het beredeneren. Uiteindelijk bleek dat de jongen het gevoel had dat de docent hem niet moest. Dat bleek een pijnpunt. Ook zijn biologische moeder moest hem immers niet. Toen raakten ze een kern. Moekasan: “Je kunt die pijn niet wegnemen. Geadopteerd en afgestaan blijf je je hele leven. Maar als je ruimte krijgt om te rouwen, kun je het wel beter verwerken.”

Het helpen van jongeren loopt als een rode draad door Moekasans leven. Ze was jeugdhulpverlener bij de crisisopvang in Amsterdam-Noord, bouwde een school in Tanzania, was vrijwilliger in weeshuizen en opvanghuizen in Zimbabwe en Vietnam. Waar die drive vandaan komt, vindt ze lastig te benoemen. Ze is gewoon begaan met mensen die buiten de boot vallen.

Misschien heeft het ook wel met haar eigen achtergrond te maken. Als kind uit een gemengd huwelijk groeide ze op tussen wit, gekleurd en zwart. Door haar getinte huid weet ze hoe het voelt om niet begrepen te worden. Van jongs af aan leerde ze om te gaan met verwachtingen uit twee culturen. “De ene keer vragen mensen of je wel Nederlands spreekt, de andere keer maken klasgenoten discriminerende opmerkingen over anderen en zijn ze verbaasd dat jij je ook aangesproken voelt.” Hierdoor is het lastig je identiteit te bepalen. Ze kan zich haar gevoelens tijdens de puberteit nog goed herinneren. “Dat gevoel dat je er helemaal alleen voor staat.”

Uien pellen

Moekasans ervaring is dat je de pijnpunten moet benoemen. Maar dan moet je ze dus eerst vinden. En dat is vaak een heel proces: “We leveren zorg op maat, werken nooit met een standaardaanpak. Iedere adoptie is anders, dus ieder kind ook.” Eigenlijk is het een kwestie van uien pellen, legt ze uit. Je legt steeds een nieuwe laag bloot tot je bij de kern bent. “En net als met uien pellen gaat dat vaak met de nodige tranen gepaard.”

Het zou volgens haar erg helpen als er thuis meer wordt gesproken over adoptie. Over wat het betekent, wat het met je doet. Over hoe het voelt om er anders uit te zien. Ze hoort vaak dat ouders – hoe goed bedoeld ook – tegen hun kind zeggen dat het echt net als zij is, dat ze geen verschil zien. Terwijl het kind vaak alleen maar in de spiegel hoeft te kijken om te zien dat dat niet waar is. Het staat haaks op wat het kind voelt. In ieder geval buiten het gezin. Want vanaf de bovenbouw van de basisschool zijn kinderen erg goed in staat om – vaak op heel expliciete wijze – uiterlijke verschillen te benoemen. Poepchinees, kroeskop, pinda… Adoptiekinderen krijgen buiten het gezin regelmatig de bevestiging dat ze anders zijn. Thuis kunnen ze daar vaak niet over praten, omdat oneffenheden daar uit liefde en/of kleurenblindheid worden gladgestreken. Moekasan: “Dit werkt juist averechts. Het kind hoort: er is geen ruimte voor mij.”

Tattoo van geboortenaam

Ze herinnert zich de waargebeurde Zapp-kinderfilm ‘Dat haar!’ Een Surinaams geadopteerd meisje van 12 jaar gaat vanuit Friesland voor het eerst naar een afrokapper in Amsterdam. Aan het begin van de film zie je hoe haar adoptiemoeder een gewone kam door het kroeshaar probeert te trekken. Moeder en dochter zijn het eens: het is vreselijk en onmogelijk haar. Pas na het bezoek aan de afrokapper realiseren ze zich dat het geen onmogelijk haar is, maar prachtig haar dat eenvoudigweg geen Nederlandse behandeling aankan. “Vanaf het moment dat ze haar kroeshaar accepteert en omarmt, krijgt ze ook interesse in de rest van haar roots. Je ziet haar opbloeien.”

Moekasan is grote voorstander van het adopteren van het land van je adoptiekind. “Eet af toe met je handen of met stokjes, kijk samen films die zich afspelen in Zuid-Amerika, lees over het boeddhisme, ga naar het jaarlijkse adoptievoetbaltoernooi, doe je kind op een gemengde school. Erken de verschillen zonder waardeoordeel.” Zo laat je volgens haar zien dat de roots van het kind er zijn en er ook mogen zijn. Ze gaan er toch wel naar op zoek, weet Moekasan. Kinderen die een Nederlandse naam hebben gekregen van hun adoptieouders willen soms ineens hun geboortenaam als tattoo. Een meisje dat Moekasan kent, ging zich verdiepen in Japanse cartoons en bands. En een op de Filipijnen geboren jongen las alles wat los en vast zat over dat land. “Toen hij las over Spaanse invloeden daar, verklaarde dat volgens hem zijn liefde voor de gitaar.” Of zijn analyse klopt, doet niet ter zake, vindt Moekasan. Het feit dat hij hiaten in zijn levensverhaal opvult, werkt helend. “De wil om de puzzel compleet te krijgen is groot. Als ouder doe je er goed aan je kind daar alle ruimte voor te geven.”

Bron: Adoptiemagazine online juni 2017