25/09/2018 - Tekst Machteld Stilting
De roman ‘Zo stroom ik van je over’ gaat over de geadopteerde Evelien, die op zoek gaat naar haar natuurlijke moeder, Nina. Ze vindt haar, maar na de eerste ontmoeting verbreekt Nina het contact; Evelien past opnieuw niet in haar leven. Eke Mannink schreef dit verhaal, dat veel overeenkomsten vertoont met haar eigen leven. ‘Ik heb bewust wat aanpassingen gedaan. Als ik het letterlijk zo had opgeschreven als het gegaan is, had de lezer het waarschijnlijk overtrokken gevonden. Fictie is vaak geloofwaardiger dan de realiteit.’
Eke Mannink (50) geeft bij de kennismaking een stevige hand en leunt tijdens het gesprek ontspannen achterover met een kop thee. Ze komt zelfverzekerd over. Uiterlijke schijn, zegt ze glimlachend. “Ik denk dat zo’n hiaat rond je eerste levensjaren zorgt voor een wankele basis en dat het een voedingsbodem is voor onzekerheid. Ik vind andere moeders altijd bronnen van wijsheid. Mijn kinderen kennen me vooral heel erg als een zoeker.”
Over zoeken gesproken: je bent op je 25ste de zoektocht naar je moeder begonnen.
“Ik wilde eigenlijk al veel eerder op zoek gaan, maar uit loyaliteit naar mijn adoptieouders toe deed ik het niet. Zij hebben mijn broer en mij geadopteerd omdat ze zelf geen kinderen konden krijgen. Het moest een adoptie uit Nederland zijn, zodat het niet zou opvallen dat we geadopteerd waren. Adoptie was taboe in ons gezin. Je sprak er niet over. Onze adoptiepapieren mochten we niet inzien. Die waren van hen, zeiden ze. Mijn broer is op zijn 19de weggelopen en niet meer teruggekomen. Toen was ik ineens enig kind en voelde ik me nog verantwoordelijker. Ik woonde een tijdje in Ierland en ben toen zelfs teruggekomen omdat mijn ouders anders helemaal geen kind meer hadden.”
Maar op een gegeven moment …
“Op een gegeven moment was ik er klaar mee dat ik altijd rekening moest houden met anderen. Met mijn adoptieouders, maar ook met ‘wat ik misschien overhoop kon halen’ bij mijn natuurlijke ouders en eventuele broers en zussen. Ik dacht: mag het ook een keer over mij gaan?”
Je eerste stap was een gesprek bij het Fiom. Ging dat soepel?
“Ach, wat is soepel. Alles ging daar destijds heel traag en procedureel. Nu is het bij wijze van spreken een kwestie van een mailtje sturen en dan krijg je een telefoontje. Toen gingen ze eerst in verschillende gesprekken na of je er wel klaar voor bent. Daarna ging er een standaardbrief in een discrete blanco envelop vanuit het Fiom naar de natuurlijke moeder. En vervolgens was het wachten tot – en vooral óf – je moeder reageert.”
Dat duurde erg lang, toch?
“Al met al twee jaar. Ik was er in de tussentijd niet ieder moment van de dag mee bezig, maar het hoort wel bij je. Het laat je niet los.”
En toen was het grote moment daar en zat je tegenover je moeder. Had je direct dat gevoel van herkenning?
“Het was meer een herkenning in sfeer. Ze is net als ik licht chaotisch. Haha! We hebben ook hetzelfde haar, van dat dunne, pluizige. En onze handen zijn hetzelfde: veel aders, stevige vingers. En haar uitdrukking, haar stem… Het waren niet zozeer de karaktertrekken, althans ik hoop van niet.”
Fragment: ‘Zo voelde het dus om weerspiegeld te zijn in een ander mens, in een bloedverwant. Gebiologeerd bleef ik naar die handen kijken. Die lelijke handen want veel te getekend, gerimpeld en met vingers die net iets te kort waren. Maar dat deerde me niet, op dat moment. Nee, ik proefde een sensatie die uniek voor me was. Mijn uiterlijk verbond me rechtstreeks met een naaste, met een moeder, mijn moeder!’
Een van de eerste dingen die ze zei, was: “En nu wil je zeker weten wie je vader is?” Vond je dat niet hard?
“Ik merkte dat ze een defensieve houding had. Zo van: je wilt nu zeker van alles weten. Ik snapte dat ergens wel en dacht: dat gaat vanzelf goed komen. Helaas duurde het contact maar een jaar. Daarna zei ze botweg dat ik niet in haar leven paste.”
Daar ben je nog boos over, lijkt het.
“Boos is niet het juiste woord. Ik heb het geaccepteerd. Maar het is heel naar. In feite ben ik opnieuw gedumpt.”
De informatie over je vader kreeg je uiteindelijk van haar man.
“Ja, hij was bereid me de naam te vertellen. Mijn vader bleek een Engelsman, waar ze twee jaar mee samen is geweest en die nu weer in Engeland woont. Hij wist niet eens dat hij een dochter had. Hij vond het prachtig nieuws. Dat contact is er nog steeds, maar oppervlakkig, vooral telefonisch en via mail. Hij kan zich er niet overheen zetten dat ik hem pas na 30 jaar heb opgezocht. Het feit dat ik niet eerder van zijn bestaan wist, ziet hij daarbij voor het gemak over het hoofd. Het is geen makkelijke man. In het boek heb ik hem een stuk milder gemaakt en dat wil wel wat zeggen. Ik heb sowieso namen veranderd en karakters gewijzigd. Ook om mensen in bescherming te nemen. Dat is verder niet belangrijk. Het boek draait niet om biografische feiten. Ik wilde vooral tot de kern komen wat het met je kan doen als je zo wortelloos opgroeit.”
Je zoektocht is niet bepaald een sprookje. Heb je spijt dat je bent gaan zoeken?
“Nee. Aan de ene kant heeft het voor onrust gezorgd, maar het geeft voor een deel ook rust. Het is goed om een ingevuld mens te zijn, te weten wie er aan je bron stond. Hoe diegene eruitziet, praat, doet, denkt… Eerst was er een wolk van mogelijkheden. Nu zijn er feiten. Het is misschien niet waar ik van droomde, maar het geeft wel duidelijkheid.”
Je boek bestaat uit drie delen: De moeder, De vader en Het kind. Wat voegde het krijgen van kinderen toe?
“Het krijgen van kinderen heeft een bodem gelegd in mijn leven. Een directe link met een ander persoon. Die had ik daarvoor nooit gehad. Ook niet toen ik mijn natuurlijke ouders gevonden had. Het gevoel van bodemloosheid werd met de komst van mijn kinderen opgeheven. Daarnaast wilde ik de lezer meegeven dat adoptie iets is wat in alle fases van het leven terugkomt. Het verleden wordt nooit afgesloten. Ieder mens reageert vanuit onzichtbare draden die het leven je heeft meegegeven. Je kunt ze proberen te negeren, maar doorknippen kan niet. Het is een soort onderstroom die er altijd zal zijn. Het is mooi om dat bloot te leggen.”