Als kind ben je aan het spiegelen, zoek je naar herkenning. Soms had ik een gezonde fantasie: zou ik op mijn moeder lijken? Voor zover ik me kan herinneren heb ik altijd geweten dat ik geadopteerd ben, net als mijn jongere broer. We zijn allebei geboren in Moederheil, een tehuis in Breda. Niet dat we daarover spraken.
Geadopteerde Pamela Potters
Burgerlijke staat: getrouwd, moeder van drie kinderen
Leeftijd: 45 jaar
Beroep: kwalitatief marktonderzoeker
Woonplaats: Buren
Mijn adoptie hield me tijdens mijn jeugd niet echt bezig. Ik heb het er nooit moeilijk mee gehad. Ik ging naar school, groeide op, ging studeren, aan het werk. Ik heb heel veel liefde en mogelijkheden gekregen. Mijn ouders hebben altijd gezegd: als je op zoek wilt naar je biologische moeder, laat het ons weten, want wij hebben een naam. Dat gaf mij een soort blind vertrouwen. Iets in de trant van: zodra ik het echt wil weten, dan lukt het wel om haar te vinden. Daadwerkelijk daarmee aan de slag gaan hoefde daardoor voor mij niet. Misschien had het ook wel een beetje te maken met een enorme loyaliteit en dankbaarheid richting mijn ouders. Hoewel ik wist dat de ruimte er was, vond ik het toch moeilijk tegenover hen om te gaan zoeken naar mijn biologische roots. Bijna onbewust vroeg ik me af: doe ik dan mijn moeder niet te kort? En nog steeds, nu ik mijn biologische moeder al zestien jaar ken, zijn en blijven zíj mijn ouders.
Rond mijn dertigste, in 1998, ben ik overspannen geraakt. Tijdens de coachingsgesprekken die daarop volgden, werd geopperd dat het misschien toch verstandig was om aan de slag te gaan met mijn adoptie, ofwel mijn biologische achtergrond. Dat zou me wellicht tot nieuwe inzichten kunnen brengen. Ik stond er wel voor open maar vond het zo eng, dat ik eerst even nog wat moed moest verzamelen. Immers, kon ik ermee dealen als ze zou zeggen: rot op? Want dan wordt het een persoonlijke afwijzing. Gelukkig is het zover niet gekomen. Bijna op hetzelfde moment, nog voordat ik zelf iets had kunnen ondernemen, kreeg ik via Fiom een brief waarin stond dat “iemand contact met mij zocht”, dat was dus mijn biologische moeder.
Pamela: Nu ik mijn biologische moeder al zestien jaar ken, zijn en blijven zíj mijn ouders.
We hebben eerst een paar brieven geschreven. De eerste ontmoeting heb ik nog even afgehouden. Ik had het beeld van haar altijd heel positief ingekleurd en dan kan de werkelijkheid natuurlijk heel erg tegenvallen. Vlak voor de eeuwwisseling, op 17 december 1999, hebben we elkaar voor het eerst ontmoet. Mijn (adoptie)moeder had een fotoboekje gemaakt met fragmenten uit mijn hele leven, dat was een geweldig idee, dat kon ik laten zien en dat was soms een leidraad tijdens het gesprek. De ontmoeting verliep goed. Het was heel mooi. Ik vind dat ik op haar lijk. Dat is heel bijzonder maar ook vreemd.
Het contact met mijn biologische moeder heeft mij versterkt. Dat ik weet wie ze is, dat ik haar ken, heeft mij een stukje completer gemaakt. Ik heb lieve ouders, een fijne jeugd gehad, maar toch was daar dan soms toch dat gevoel. En al kom ik heel daadkrachtig over, ik kon heel onzeker zijn en was een enorme pleaser.
Tegenwoordig zien we elkaar vrij regelmatig, zeker zo’n zes tot acht keer per jaar. Al met al denk ik dat het contact mijn biologische moeder mijn leven ten goede komt en ook dat van mijn kinderen. Onlangs hebben mijn twee dochters voor het eerst bij haar gelogeerd. Dat vonden ze alle drie heel leuk. En ik ook!
-
Cecilia is de (afstands)moeder van Pamela.
Lees hier Cecilia haar verhaal
Cecilia is de (afstands)moeder van Pamela. Lees hier Cecilia haar verhaal - Matthé en Ria Potters zijn de adoptieouders van Pamela Lees hier hun verhaal Matthé en Ria Potters zijn de adoptieouders van Pamela. Lees hier hun verhaal